De vermogens van huishoudens zijn de afgelopen twintig jaar sterk gegroeid. Toch is de huidige generatie jonge huishoudens kwetsbaarder bij financiële tegenslag.
Aan de activakant zijn het huizen- en pensioenvermogen sterk toegenomen, aan de passivakant is de hypotheekschuld gegroeid. Als er naar het saldo van alle bezittingen en schulden wordt gekeken, dan blijkt dat Nederlandse huishoudens er gezamenlijk op vooruit zijn gegaan. Het totale ‘netto vermogen’ van Nederlandse huishoudens is toegenomen van ruim 200% van het bruto binnenlands product (bbp) in 1981 tot ruim 400% van het bbp in 2011. Dit is duidelijk te zien in onderstaande grafiek.
Er zit echter een groot verschil in de verdeling van dit netto vermogen. De bezittingen en schulden verschillen vooral tussen jongeren en ouderen. Dit hangt samen met het gebruikelijke patroon van inkomens en besparingen over de levensloop. Veel jonge huishoudens lenen erg veel om een woning te kopen, terwijl ouderen tijd hebben gehad om spaartegoeden op te bouwen en de hypotheekschuld te verminderen.
Onderstaand figuur maakt de vermogensverschillen tussen leeftijdscategorieën inzichtelijk. De grafiek toont voor verschillende leeftijdscategorieën de balans van een gemiddeld Nederlands huishouden ten opzichte van het huishoudinkomen in 1993 en 2011. De gegevens over de schulden, de eigen woning, de financiële en overige bezittingen zijn gebaseerd op informatie van het CBS. De gegevens over het pensioenvermogen zijn gebaseerd op informatie van DNB. Het is belangrijk te benadrukken dat er een fundamenteel verschil is tussen het pensioenvermogen en de overige vermogenscomponenten. Bij het pensioenvermogen gaat het om een collectieve aanspraak die alleen met de nodige aannames is toe te rekenen aan individuele huishoudens. De weergegeven verdeling van het pensioenvermogen over de leeftijdscategorieën betreft dus een ruwe inschatting.
Uit bovenstaand figuur blijkt dat jongere huishoudens gemiddeld een hogere hypotheekschuld hebben dan oudere huishoudens. Gedurende het werkzame leven verbetert de netto vermogenspositie. Oudere huishoudens hebben een groter opgebouwd pensioenvermogen, een lagere hypotheekschuld en meer overige financiële bezittingen, waaronder spaartegoeden, aandelen en obligaties. Na het werkzame leven gebruiken oudere huishoudens het opgebouwde vermogen om in hun levensonderhoud te voorzien, waardoor het vermogen weer slinkt.
Ten opzichte van 1993 zijn de netto vermogens van de oudere huishoudens met betrekking tot het inkomen weliswaar sterk gegroeid, maar de netto vermogens van jongere huishoudens blijken juist te zijn afgenomen. Als het pensioenvermogen buiten beschouwing zou worden gelaten, dan zouden de financiële buffers van jongeren nog sterker zijn gedaald. Gemiddeld genomen zijn jongere huishoudens kwetsbaarder geworden voor financiële tegenslag. Overigens zal de kwetsbaarheid van sommige huishoudens groter zijn dan het gemiddelde beeld in bovenstaande figuur suggereert.
De grotere financiële kwetsbaarheid van jongere huishoudens hangt natuurlijk nauwsamen met de Nederlandse huizenprijsontwikkeling. Eind jaren negentig zijn de huizenprijzen fors gestegen, maar sinds de crisis in 2008 zijn die weer gedaald. Veel huishoudens die in het afgelopen decennium voor het eerst een woning hebben gekocht, hebben wel een deel van de prijsdaling meegemaakt, maar niet de explosieve stijging die daaraan vooraf ging. Dit waren vooral jongere huishoudens. Oudere huishoudens zijn – gemiddeld genomen – op een gunstiger moment de woningmarkt ingestapt.
Bron: De Nederlandsche Bank